Architect maakt fouten en beroept zich op zijn algemene voorwaarden

architect I

Architect maakt fouten en beroept zich op zijn algemene voorwaarden

Hoofdverplichtingen van de architect en de algemene voorwaarden

Van de architect mag verwacht worden dat hij instaat voor de technische deugdelijkheid van de woning. Afhankelijk van de algemene voorwaarden die door de architect worden gehanteerd, is de architect over het algemeen alleen aansprakelijk voor door hem gemaakte verwijtbare fouten. Dit zijn dus fouten die een goed en zorgvuldig architect onder deze omstandigheden met een normale oplettendheid en bij een normale wijze van vak-uitoefening zou behoren te vermijden. Zo mag je van de architect bijvoorbeeld verwachten dat het project technisch haalbaar is.

Zodra de uitvoering van de bouw begint, zal de architect zich daarnaast met name bezighouden met de directievoering, de begeleiding van de bouw. De architect heeft daarin met name een controlerende en sturende taak. Hij moet zorgen dat de aannemer volgens plan bouwt en ook de afgesproken termijnen haalt. Ook mag van de architect verwacht worden dat hij ingrijpt als de aannemer dreigt vast te lopen bijvoorbeeld door onvoorziene problemen.

Van de architect mag voorts verwacht worden dat hij de afstemming tussen de diverse partijen regelt. Als de architect bemerkt dat één van deze partijen zijn werk niet goed doet, dan heeft de architect een waarschuwingsplicht. Hij hoort dan voor de tekortkomingen van deze partij te waarschuwen. Als de architect dit niet doet, is hij voor de eventuele gevolgen aansprakelijk.

Aansprakelijkheid

De architect is aansprakelijk voor de door opdrachtgever (consument) geleden schade als gevolg van de toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de op de architect rustende verbintenissen.

Algemene voorwaarden, bijv. SR 1997

Stel dat de gehanteerde algemene voorwaarden de SR 1997 voorwaarden zijn. In de SR 1997 is in artikel 19 bepaald dat de aansprakelijkheid van de architect verloopt na vijf jaar vanaf de dag waarop de opdracht door voltooiing of opzegging is geëindigd. Naast de vraag of de algemene voorwaarden rechtsgeldig (partieel) zijn vernietigd, als ze niet bij of voorafgaand aan de overeenkomst met de architect, door de architect zijn overhandigd, heeft het volgende te gelden. Net zoals bij alle andere verjaringstermijnen het geval is, kunnen onder bepaalde omstandigheden ook de in de SR 1997 voorkomende verjaringstermijnen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar worden aangemerkt (artikel 6:248 lid 2 BW). En net zoals bij alle andere sets algemene voorwaarden het geval is, kunnen de verjaringstermijnen in de SR 1997 onder omstandigheden als onredelijk bezwarend worden aangemerkt (artikel 6:233 aanhef sub a BW).

Vernietiging

Ingevolge artikel 6:233 sub b BW zijn algemene voorwaarden vernietigbaar indien de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid is geboden om kennis van de algemene voorwaarden te nemen. De gebruiker van algemene voorwaarden heeft dus een informatieplicht. Wordt niet aan die informatieplicht voldaan, dan kunnen de algemene voorwaarden worden vernietigd, geheel of partieel wat betreft artikel 19, middels een schriftelijke verklaring.

Volgens een uitgebreide jurisprudentie bestaat de redelijke mogelijkheid kort gezegd daarin, dat de algemene voorwaarden moeten worden ter hand gesteld of toegezonden aan de wederpartij. Deze terhandstelling (of toezending) moet geschieden voor of bij het afsluiten van de overeenkomst. Een mogelijkheid om aan de informatieplicht te voldoen, is het afdrukken van de algemene voorwaarden op de achterzijde van de offerteaanvraag, de inkooporder of een ander document dat in het kader van de totstandkoming van de overeenkomst dienst doet. Het bewijs dat de wederpartij de redelijke mogelijkheid heeft gekregen om van de voorwaarden kennis te nemen, rust op de gebruiker ervan.

artikel 6:233 aanhef sub a BW en artikel 6:248 lid 2 BW

Los daarvan kan de in de SR 1997 voorkomende verjaringstermijn van 5 jaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar worden aangemerkt (artikel 6:248 lid 2 BW), bovendien kan de betreffende bepaling als onredelijk bezwarend worden aangemerkt (artikel 6:233 aanhef sub a BW). Daarvoor heeft onder meer het volgende te gelden.

Indien een exoneratiebeding is opgenomen in algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de tussen partijen gesloten overeenkomst, kan het beding onder meer aangevochten worden met de middelen die de regeling van algemene voorwaarden in afd. 6.5.3 BW biedt voor de bestrijding van onredelijke bedingen in het algemeen. De inhoudscontrole van artikel 6:233 aanhef en sub a BW vormt het zwaartepunt van de in afd. 6.5.3 BW opgenomen regels. De bepaling luidt:

Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar:
a. indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.’

Vernietigbaar is derhalve een (exoneratie)beding dat op onredelijke wijze benadelend is voor de wederpartij. Bij de beoordeling van onredelijke bezwarendheid kunnen tal van omstandigheden relevant zijn. De toetsing vindt plaats in het licht van de omstandigheden zoals die zich voor en bij de contractsluiting hebben voorgedaan.

Aanvankelijk werd aangenomen dat de open norm van artikel 6:233 aanhef en sub a BW een lex specialis vormt ten opzichte van artikelen 6:2 en 248 lid 2 BW en dat de wederpartij zich, indien artikel 6:233 aanhef en sub a BW reeds van toepassing is op een specifiek feitencomplex, niet ook op artikel 6:248 lid 2 BW kan beroepen. In 2002 heeft de Hoge Raad echter bepaald dat de wederpartij in een dergelijke situatie de keuze heeft tussen artikel 6:233 aanhef en sub a BW en artikel 6:248 lid 2 BW. Daarbij moet voor ogen worden gehouden dat artikel 6:248 lid 2 BW nog een zelfstandige aanvullende rol speelt, namelijk in de gevallen dat artikel 6:233 aanhef en sub a BW niet van toepassing is en in de gevallen waarin het beding de toetsing van artikel 6:233 aanhef en sub a BW doorstaat maar desondanks een beroep op het beding op grond van de redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar moet worden beschouwd. Hierbij kunnen ook omstandigheden die zich na de contractsluiting hebben voorgedaan relevant zijn.

De open norm van artikel 6:233 aanhef en sub a BW is voor consumenten uitgewerkt in de zogenaamde zwarte en grijze lijst van artt. 6:236, resp. 6:237 BW. De zwarte lijst bevat bedingen die als onredelijk bezwarend worden aangemerkt. De grijze lijst bevat bedingen waarvan vermoed wordt dat deze onredelijk bezwarend zijn. De gebruiker kan evenwel erin slagen dit vermoeden te weerleggen. Volgens artikel 6:233 aanhef sub a is een beding in de algemene voorwaarden vernietigbaar indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijdse kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.

Daarbij is te denken aan de volgende omstandigheden waardoor een beroep op artikel 19 van de SR 1997 voorwaarden als onredelijk bezwarend zou kunnen worden aangemerkt:

Er is sprake van grove schuld (opzet of bewuste roekeloosheid, een in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld) van de architect. De Hoge Raad heeft in meerdere arresten aangegeven dat in een dergelijk geval aan de schuldenaar geen beroep op een exoneratieclausule toekomt, althans dat een beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wordt geacht. De architect is bijvoorbeeld ernstig tekortgeschoten in zijn toezichthoudende taak. Van belang daarbij is dat het bijvoorbeeld om meerdere ernstige fouten gaat waarbij het voorzienbaar is dat die fouten, op termijn, aanzienlijke schade zullen veroorzaken en zelfs een gevaarzetting kunnen veroorzaken waarbij een kans is op ernstig persoonlijk letsel, om welke reden de architect deze fouten, gezien in hun onderlinge samenhang, niet had mogen maken. De architect heeft dan ernstig in strijd met de voor hem geldende zorgvuldigheid gehandeld, waardoor er sprake is van grove schuld hetgeen een beroep op het exoneratiebeding in de weg staat.

Daarbij kan de opdrachtgever consument zich bovendien op artikel 6:236 sub g BW beroepen. Artikel 6:236 sub g BW noemt als onredelijk bezwarend het beding dat een wettelijke verjarings- of vervaltermijn waarbinnen de wederpartij enig recht moet geldend maken, tot een verjaring-onderscheidenlijke vervaltermijn van minder dan een jaar verkort. Het Burgerlijk Wetboek geeft twee verjaringstermijnen die op een rechtsvordering tot vergoeding van schade van toepassing zijn. Een relatieve termijn van vijf jaren en een absolute termijn van twintig jaren. De relatieve termijn van vijf jaren begint te lopen op de dag nadat degene die schade heeft geleden met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Het criterium dat de Hoge Raad hiervoor heeft aangelegd in zijn arrest van 6 april 2001 (ECLI:NL:PHR2001:AB0900) is dat de benadeelde daadwerkelijk in staat moet zijn een rechtsvordering tot vergoeding van schade in te stellen. Hij moet dus weten dat hij schade heeft geleden en wie daarvoor aansprakelijk is. Dat betekent in casu, als de opdrachtgever eerst later dan 5 jaar na oplevering bekend werd met de schade, dat de relatieve verjaringstermijn gelijk staat aan nul, terwijl de absolute verjaringstermijn van 20 jaar is verkort tot vijf jaar, hetgeen, gegeven feiten en omstandigheden, als onredelijk bezwarend kan worden aangemerkt, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar (artikel 6:248 lid 2 BW). Ten tijde van het aangaan van het exoneratiebeding kwam het in die situatie reeds neer op een mogelijke uitsluiting van de relatieve verjaring, voor zover de verborgen gebreken zich pas na vijf jaar zouden openbaren, welke uitsluiting in strijd is met artikel 6:236 sub g BW.

Als er geen sprake is van grove schuld, doch (slechts) van een lichtere vorm van schuld, dan zal deze omstandigheid (enige vorm van schuld) in samenhang met de verdere omstandigheden van het geval niettemin aan het beroep op het exoneratiebeding in de weg kunnen staan. Als verdere omstandigheden die van belang zijn voor deze afweging kunnen worden genoemd:

– De verzekerbaarheid van de risico’s van de architect.

– Met name in de sector van de bouw, waarin veel verborgen gebreken voorkomen, en die voor een consument zelf vooraf niet te controleren zijn, en die vaak pas veel later aan het licht komen en dan aanzienlijke schade kunnen veroorzaken, staat een vervaltermijn van vijf jaar, waarna er een volledige uitsluiting van aansprakelijkheid is, in geen verhouding tot de grote risico’s op aanzienlijke schade die de consument loopt.

– De consument/opdrachtgever is meestal een volkomen leek op het gebied van bouwkunde, terwijl de architect als een specialist op dat gebied heeft te gelden. Er is met andere woorden een groot verschil in deskundigheid.

– Juist omdat de opdrachtgever leek is heeft hij de architect vanwege diens deskundigheid ingeschakeld, niet alleen voor het bouwontwerp, maar vooral ook voor de begeleiding van de bouw. De architect dient te controleren of de aannemer goed bouwde en de opdrachtgever mag ervan uit gaan dat de architect zijn eigen fouten ontdekt, vooral als daar tijdens de bouw duidelijke aanwijzingen voor waren, zoals eventueel uit de verslagen van de bouwvergaderingen blijkt. Het is daarbij voor de opdrachtgever zo goed als onmogelijk om ook het werk van de architect te (doen) controleren.

– Met de opdrachtgever is veelal in het geheel niet over het exoneratiebeding gesproken of onderhandeld. De SR 1997 voorwaarden worden veelal slechts genoemd in de overeenkomsten van opdracht en ze komen verder niet ter sprake. De opdrachtgever/consument is meestal met het fenomeen leveringsvoorwaarden onbekend, meer in het bijzonder met artikel 19, vooral in combinatie met het bouwen van een woning. Het is voor de opdrachtgever/consument meestal voor het eerst dat men een woning liet bouwen.

– Het exoneratiebeding staat op de zwarte lijst ex artikel 6:236 sub g BW.

Op basis van al deze omstandigheden is het mogelijk om artikel 19 van de SR 1997 te vernietigen, dan wel om het betreffende artikel 19 van die algemene voorwaarden als onredelijk bezwarend aan te merken (artikel 6:233 aanhef sub a BW), althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar aan te merken (artikel 6:248 lid 2 BW).

Harry Voermans
voermans@sorensenadvocaten.nl