Concurrentiebeding niet bedoeld om werknemers te binden

chauffeur

Concurrentiebeding niet bedoeld om werknemers te binden

De werknemer heeft van 2015 tot eind februari 2020 als internationaal chauffeur gewerkt voor Meijndert Trucking B.V. In de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd staat een non-concurrentiebeding. Op 1 maart 2020 is de werknemer als chauffeur in dienst getreden bij een concurrent van de werkgever. De werkgever vorderde in kort geding om de werknemer te veroordelen (1) de werkzaamheden voor de concurrent te staken en gestaakt te houden gedurende de resterende looptijd van het concurrentiebeding, (2) tot betaling van de contractuele boete en (3) tot onverkorte nakoming van het concurrentiebeding. De werknemer heeft in reconventie vernietiging van het concurrentiebeding gevorderd althans schorsing van dat beding met ingang van 1 maart 2020 totdat over de geldigheid daarvan definitief is beslist in een bodemprocedure. De kantonrechter heeft de vorderingen van de werkgever toegewezen en die van de werknemer afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, de vorderingen van de werkgever afgewezen en het concurrentiebeding geschorst met ingang van 1 maart 2020. Het hof overwoog dat het concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van de werkgever te beschermen. Het beding is volgens het hof niet bedoeld om werknemers te binden. Het hof oordeelde dat het belang van de werknemer om van de werking van het concurrentiebeding te worden ontheven groter is dan het belang van de werkgever bij handhaving daarvan. De werkgever heeft cassatie ingesteld. De werkgever stelde dat het hof heeft miskend dat bij de belangenafweging van artikel 7:653 BW ook moet worden meegewogen het belang van de werkgever om de werknemer nog een zekere tijd te binden zodat de werkgever de gelegenheid krijgt om in een krappe arbeidsmarkt vervangend personeel te vinden. Anders komen de bedrijfsvoering en de continuïteit van de onderneming in het gedrang, hetgeen ten koste gaat van het bedrijfsdebiet, aldus de werkgever.

De Hoge Raad oordeelde dat een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn (een concurrentiebeding), door de rechter geheel of gedeeltelijk kan worden vernietigd indien in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Een vordering tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van een dergelijk beding kan niet in kort geding worden toegewezen. In kort geding kan wel een vordering tot schorsing van een dergelijk beding worden toegewezen. Bij de beoordeling van deze vordering dient de voorzieningenrechter zich een voorlopig oordeel te vormen over de te maken belangenafweging. Bij deze belangenafweging speelt geen rol het belang van de werkgever om een werknemer nog een zekere tijd in dienst te houden, ook niet indien de werkgever tijd nodig heeft om in een krappe arbeidsmarkt vervangend personeel te vinden. De Hoge Raad heeft de werkgever in het ongelijk gesteld.

Voor de gehele uitspraak klik hier.

Voor artikel 7:653 BW klik hier.

Vragen over het bovenstaande?

Neem dan contact op met één van de arbeidsrechtadvocaten van Sørensen Advocaten. Bel: 010-2492444

Karlijn Kapel
kapel@sorensenadvocaten.nl