01 dec Oproepkrachten kunnen ondanks afwijzing urenaanbod toch vaste uren claimen
Hoge Raad 28 november 2025, ECLI:NL:HR:2025:1802
Oproepkrachten: verhouding tussen het jaarlijkse urenaanbod en het wettelijk rechtsvermoeden van arbeidsomvang.
Feiten
Taxiwerq is een payrollbedrijf voor taxichauffeurs. De chauffeurs worden via Taxiwerq te werk gesteld bij verschillende taxibedrijven. Werknemer is sinds juli 2017 bij Taxiwerq in dienst als oproepkracht in de functie van taxichauffeur. Sinds 6 juli 2019 geldt tussen partijen een nulurencontract voor onbepaalde tijd.
Tussen maart/april 2020 en juni 2021 heeft Werknemer niet of nauwelijks gewerkt. Vanaf juli/augustus 2021 is hij weer opgeroepen. Taxiwerq heeft hem tweemaal een aanbod gedaan om een vaste urenomvang in de arbeidsovereenkomst op te nemen. Beide aanbiedingen zijn door Werknemer afgewezen, waardoor hij in dienst bleef op basis van een nulurencontract.
Werknemer heeft Taxiwerq op 30 april 2021 per brief verzocht om met terugwerkende kracht vanaf 16 maart 2020 loon uit te betalen over 42,5 uur per maand. In deze procedure beroept Werknemer zich op het rechtsvermoeden van arbeidsomvang en vordert hij betaling van het loon over de periode van 3 augustus 2020 tot 1 juli 2021, berekend op basis van een arbeidsomvang van 42,5 uur per maand.
De kantonrechter heeft de vordering toegewezen over de periode vanaf 30 april 2021, het moment waarop Werknemer een beroep deed op het rechtsvermoeden van arbeidsomvang. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Oordeel van de Hoge Raad
Artikel 7:610b BW bepaalt dat wanneer een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, de omvang van de bedongen arbeid wordt vermoed gelijk te zijn aan het gemiddelde aantal gewerkte uren in de drie voorafgaande maanden. Een geslaagd beroep op dit rechtsvermoeden leidt ertoe dat de arbeidsovereenkomst een bepaalde arbeidsomvang heeft. Een verzoek om die arbeidsomvang vast te stellen kan bovendien met terugwerkende kracht worden toegewezen.
Op grond van artikel 7:628a lid 5 BW moet een werkgever bij een oproepovereenkomst, zodra de arbeidsovereenkomst twaalf maanden heeft geduurd, binnen één maand een aanbod doen voor een vaste arbeidsomvang. Die vaste urenomvang moet minimaal gelijk zijn aan het gemiddelde aantal gewerkte uren in de voorafgaande twaalf maanden. De werknemer heeft één maand om dat aanbod te aanvaarden.
Volgens de Hoge Raad doet deze regeling geen afbreuk aan de mogelijkheid voor een werknemer om alsnog een beroep te doen op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW, ook wanneer hij een eerder aanbod voor een vaste arbeidsomvang heeft afgewezen of wanneer hij dit met terugwerkende kracht wil laten ingaan.
Conclusie
Het jaarlijkse urenaanbod (artikel 7:628a lid 5 BW) en het wettelijk rechtsvermoeden van arbeidsomvang (artikel 7:610b BW) bestaan dus naast elkaar. Volgens de Hoge Raad kan een oproepkracht een beroep doen op het rechtsvermoeden, ook al heeft hij het urenaanbod meerdere keren afgewezen. Het afwijzen van een urenaanbod blokkeert een loonvordering dus niet.
Voor werkgevers is het van belang om het verplichte urenaanbod iedere twaalf maanden te blijven doen en om eventuele weigeringen zorgvuldig vast te leggen in het personeelsdossier. Daarbij geldt echter wel dat dit niet betekent dat de kwestie daarmee is afgedaan: een oproepkracht kan alsnog vaste uren afdwingen op basis van het gemiddelde aantal gewerkte uren in de voorafgaande drie maanden.
Klik hier voor de volledige uitspraak.
Heeft u vragen of twijfels over oproepkrachten en het belang van het urenaanbod? Onze arbeidsrechtsadvocaten staan klaar om u te helpen.