Pensioenvordering ook in hoger beroep afgewezen

seniors 4379905 1280 1

Pensioenvordering ook in hoger beroep afgewezen

Wij schreven eerder over de zaak waarbij we de werkgever bijstonden in twee procedures tegen dezelfde werknemer. De werknemer was gehuwd met de directeur-grootaandeelhouder van de werkgever. Er liep een echtscheidingsprocedure en partijen waren feitelijk al geruime tijd uit elkaar.
Inmiddels heeft het hoger beroep in één van de twee procedures plaatsgevonden.

Ontslagprocedure
In de ontslagprocedure is de arbeidsovereenkomst van de werknemer per 1 juli 2020 ontbonden wegens een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. De werknemer heeft recht op de transitievergoeding. De werknemer heeft geen recht op de verzochte billijke vergoeding van EUR 150.000.

Voor de gehele uitspraak klik hier

Loonvorderingsprocedure: 100% doorbetaling bij ziekte en pensioen
In de andere procedure vorderde de werknemer achterstallig salaris (zo’n EUR 10.000) en een pensioenvoorziening (zo’n EUR 112.000). De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.

Voor de gehele uitspraak van de kantonrechter klik hier.

De werknemer heeft hoger beroep ingesteld.

Het hof oordeelde dat de werknemer tijdens een eerdere ziekteperiode 100% van haar loon kreeg tijdens haar tweede ziektejaar. De werknemer mocht er daarom op vertrouwen dat zij ook gedurende het tweede ziektejaar van haar tweede ziekteperiode recht had op 100% van haar loon. Dit ondanks het argument van de werkgever dat de arbeidsovereenkomst uit 2014 alleen maar was opgesteld voor de schadevergoedingsprocedure in Oostenrijk. Volgens het hof hebben partijen zich in de periode na het skiongeval feitelijk gedragen overeenkomstig deze arbeidsovereenkomst en de werknemer mocht er dan ook op vertrouwen dat het bepaalde in de arbeidsovereenkomst overeenstemde met wat partijen op dit punt voor ogen stond.

Ten aanzien van de pensioendiscussie beriep de werknemer zich op het feit dat blijkens de jaarrekening van de werkgever sinds 2013 op de balans een voorziening is opgenomen voor de afkoopsom die nodig is om met terugwerkende kracht tot 1 juli 2005 een pensioenvoorziening voor haar te treffen. De werkgever heeft hiertegen onder meer aangevoerd dat partijen nooit de bedoeling hebben gehad om de pensioenvoorziening met terugwerkende kracht te treffen. Het hof komt, op basis van de ten overstaan van de kantonrechter afgelegde getuigenverklaringen en feiten en omstandigheden, tot de conclusie dat de werknemer aan het opnemen van de voorziening niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft mogen ontlenen dat aan haar een (definitieve) pensioentoezegging met terugwerkende kracht was gedaan.

De gevorderde pensioenvoorziening werd afgewezen.

Voor de gehele uitspraak van het hof klik hier.

Karlijn Kapel
kapel@sorensenadvocaten.nl