10 dec Werkneemster faalt in beroep: Geen arbeidsovereenkomst, geen WW-uitkering
Centrale Raad van Beroep 27 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2233
In deze zaak ging het om de vraag of het UWV terecht heeft geweigerd een werkneemster een WW-uitkering met een langere duur dan drie maanden toe te kennen. Werkneemster stelt namelijk dat zij voldeed aan de jareneis van artikel 42 van de Werkloosheidswet (hierna te noemen: WW), mede door haar werk als postbezorger in 2015 en 2016. De Centrale Raad van Beroep (hierna te noemen: de Raad) oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat sprake was van een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 WW, in plaats van een overeenkomst van opdracht als zzp’er.
Feiten
De werkneemster was via Randstad Uitzendbureau werkzaam als afvalsorteerder. Na haar ontslag heeft zij een WW-uitkering aangevraagd. Het UWV kende haar een uitkering toe voor de duur van drie maanden, maar stelde dat zij niet voldeed aan de jareneis om recht te hebben op een langere uitkering. De werkzaamheden die zij in 2015 en 2016 als postbezorger verrichtte, werden niet meegeteld omdat zij destijds niet als werknemer kon worden aangemerkt in de zin van artikel 3 van de WW, maar werkzaam was als zzp’er.
Werkneemster maakte bezwaar, maar het UWV bleef bij zijn standpunt. In eerste aanleg bevestigde de rechtbank dit oordeel. De rechtbank oordeelde dat werkneemster onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij in die jaren werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst of een vergelijkbare arbeidsverhouding.
Oordeel van de Raad
In hoger beroep volgde de Raad het oordeel van de rechtbank. Hierbij geeft de Raad aan dat bij de beoordeling van een arbeidsrelatie conform het Deliveroo-arrest moet worden beoordeeld. Hierbij moeten acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. De partijbedoeling speelt hierbij een minder prominente rol.
Ter zitting overhandigde werkneemster stukken waaruit bleek dat zij een maandelijkse beloning ontving voor haar werkzaamheden. Desondanks slaagde zij er niet in aannemelijk te maken dat sprake was van een gezagsverhouding en een verplichting tot het persoonlijk uitvoeren van de werkzaamheden. De Raad oordeelde dat niet is voldaan aan het criterium van een gezagsverhouding en dat daarom geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. Het hoger beroep van de werkneemster werd ongegrond verklaard.
Conclusie
De rechter kan ook oordelen dat wel sprake is van een arbeidsovereenkomst, waarbij de werknemer wel recht heeft op een uitkering. Dit kan ook het geval zijn indien daarvoor geen premies werknemersverzekeringen zijn afgedragen. In deze zaak was daarvan echter geen sprake.
Heeft u vragen over zzp’ers die werkzaamheden voor uw organisatie verrichten en over hun rechtspositie? Neem gerust contact op met onze arbeidsrechtadvocaten.
Klik hier voor de volledige uitspraak.